L3 A1 Luister naar de voorbeeld en spreek deze na:
casa color cubo cena cinco chal chica chocolate chupachup gato gota gusano gente gigante guante agua juguete guitarra cigüeña pingüino hada helado hielo hoja hucha jarra jerez jinete jungla llave llegada llorar lluvia señor España queso quinientos perro correr uno uña vaso vela vino volcán yate yuca zapato zorro zumo
Wat betekenen ze in het Nederlands?
Schrijf een woordenlijst.
TIP: door woorden op te schrijven onthouden we ze beter en kunnen we onze woordenschat optimaal uitbreiden!
Hoe zeg je ...in het Spaans
El queso
Los zapatos
El gato
El vaso
El helado
El perro
La gente
El gigante
Geef van alle g's in de onderstaande woorden aan of ze als x-klank ( Gerard - lachen) worden uitgesproken, of als g-klank ( goal ) :
general significante colegio gigante guía gobierno global guardia paraguas geografía magnífico grupo Guillermo régimen ingeniero magia
Maak een print screen van je resultaten van de opdracht hieronder en sla het op in je map in teams.
Extra kennis (El genero)
Video Spaans alfabet voor kinderen met tekeningen. In deze video gaan we het alfabet leren en welke woorden er bestaan bij elke letter van het alfabet. We zullen ook leren de hoofdletters en kleine letters van elk van de letters van het alfabet te onderscheiden.
Practiquemos los articulos el y la
El/la zijn bepaalde lidwoorden enkelvoud, ze begeleiden het zelfstandig naamwoord , de vorm van beide lidwoorden is afhankelijk van het feit of het zelfstandig naamwoord mannelijk of vrouwelijk is. In het Nederlands zijn de bepaalde lidwoorden : de/het.
"El "gebruik je bij een mannelijk ( masculino) zelfstandig naamwoord , deze eindigt meestal* op een -o-
"La" gebruik je bij een vrouwelijk ( femenino) zelfstandig naamwoord, deze eindigt meestal* op een -a-
( Er zijn uitzonderingen op deze regel, maar daarover een andere keer meer)
El of la (?), schrijf het juiste bepaalde lidwoord aan de hand van de zelfstandige naamwoorden die je al geleerd hebt:
1- color 2- gente 3- señor 4- volcán 5- jerez
6- jinete 7- chal 8- chocolate 9- guante 10- juguete
11- chupachup 12- yate 13- llave
El of la (?), schrijf het juiste lidwoord voor elk zelfstandig naamwoord:
1- palabra 2- niño 3- alfabeto 4- teléfono 5- música
6- familia 7- pollo 8- playa 9- libro 10- refresco
11- bicicleta 12- barco 13- caballo 14- silla 15- museo
Wat betekenen deze woorden in het Nederlands? Zoek ze op in het woordenboek en schrijf ze in je woordenlijst.
- TIP : leer altijd de zelfstandige naamwoorden met hun bijbehorend lidwoord omdat niet alle zelfstandige naamwoorden eindigen op -o- of -a-
El of La
Practiquemos los articulos Un of Una
Un/una zijn de onbepaalde lidwoorden enkelvoud in het Spaans; het Nederlands is het bepaalde lidwoord "een".
"Un" gebruik je bij een mannelijk ( masculino) zelfstandig naamwoord enkelvoud en
wanneer gebruik je "una" ?
Un of Una (?) :
1- palabra 2- niño 3- perro 4- teléfono 5- jarra 6- gusano 7- pollo
8- cigüeña 9- libro 10- helado 11- chupachup 12- barco 13- caballo 14- silla
15- museo 16- color 17- llave 18- volcán 19- guante 20- guitarra 21- chal
22- color 23- jinete 24- bicicleta 25- vela 26- uña 27- señor 28- juguete .
Extra kennis ( Los Artículos)
Para aprender los verbos en español, puedes estudiarlos en grupos. Los primeros 3 grupos contienen algunos los verbos más comunes en español. Puedes practicar estos verbos con tarjetas de memoria gratis en español. Más abajo en la lista de verbos en español, encontrarás una tabla que muestra las traducciones de los verbos.
Aquí encontraras el grupo 1.
Om de werkwoorden in het Spaans te leren, kun je ze in groepen bestuderen. De eerste 3 groepen bevatten de meest voorkomende werkwoorden in het Spaans. Je kunt deze werkwoorden oefenen met gratis geheugenkaartjes in het Spaans.
Hieronder vind je groep 1.
Spaans Nederlands Engels
ser zijn to be (permanent)
estar zijn to be (temp./location etc.)
tener hebben to have
hacer doen to do
hacer maken to make
poder kunnen to be able to (can)
decir zeggen/vertellen to say/tell
ir gaan to go
ver zien to see
dar geven to give
comer eten to eat
saber weten to know (info)
querer willen to want
llegar aankomen/toekomen to arrive
deber moeten/toeschrijven to owe, ought to, must
poner zetten/toevoegen to put
poner plaatsten to place
creer geloven to believe
hablar spreken/praten to speak/talk
leer lezen to read
dormir slapen to sleep
entender begrijpen/verstaan to understand
encontrar vinden/ontmoeten to find
llamar oproepen/bellen to call
venir komen/arriveren to come