Unidad 1 Lección 2: Me llamo......./ Ik heet .......
U1L2A0. Vocabulario: ¿Conoces ya estas palabras?
La ciudad de stad
También ook
La capital de hoofdstad
pero maar
El pueblo het dorp
cerca dichtbij
Tocar la guitarra gitaar (be)spelen.
Mirar la tele TV kijken
Tomar el sol Zonnebaden
La niña Het meisje
Tampoco Ook niet
Escuchar música Muziek luisteren
y en
El cocinero De kok
lejos ver
Practicar deportes Sporten
Escribir Schrijven
Bañarse Baden
La ciudad
También
La capital
El pueblo
Tocar la guitarra
Mirar la tele
Tomar el sol
La niña
Escuchar música
El cocinero
Practicar deportes
Escribir
U1L2A1. Escucha el diálogo y señala la respuesta correcta:
Lees het transcript van de dialoog en wijs het juiste antwoord aan:
- Perdona, ¿los alumnos de este grupo son americanos?
No, son europeos.
- ¿Cuántos alumnos hay en este aula?
Hay diez.
- ¿Y en esa también?
No, en esa aula hay doce.
- ¿Aquel es el profesor de este grupo?
No, la profesora es aquella
U1L2A2 ¿ Dónde trabaja ..........? Waar werkt ............?
Yo soy Tere
Me llamo Teresa,para los amigos: Tere, Ortega García. Soy de Bilbao y vivo en Bilbao también. Bilbao es una ciudad en el norte de España. Soy mecánico y trabajo en un garaje. Tengo 23 años. Hablo español, vasco y un poco de inglés. En mi tiempo libre escribo en mi blog y practico yudo.
Yo soy Manu
Me llamo Manuel,para los amigos: Manu, Bakale Pérez. Soy de Luba pero vivo en Malabo, la capital de Guinea Ecuatorial. Malabo está en la isla Bioko. Soy cocinero y trabajo en un restaurante. Tengo 25 años. Hablo español, francés y portugués. En mi tiempo libre estudio inglés y practico breekdance.
Yo soy Ana
Me llamo Ana Cruz Vidal. Soy argentina, vivo en un pueblo cerca de Río de la Plata. Soy estudiante. Tengo 18 años. Hablo español y alemán. En mi tiempo libre escucho música y toco la guitarra.
U1L2A3 ¿Cuál es la profesión? Wat is jouw beroep?
Practiquemos/ laten wij oefenen :
Tip: bereid eerst de tekst schriftelijk voor.
( stel je je voor aan je medecursisten. Zoek of vraag aan de docent woorden die je nog niet weet). Je kan Powerpoint gebruiken. Kijk naar U0L4
B- Presenta a tus compañeros de clase a Teresa, Manu y Ana
( stel aan je medecursisten Teresa, Manu en Ana voor)
C- Prepara una entrevista.
( bereid een interview voor om achter te komen hoe de persoon heet, hoe oud hij/zij is, waar hij/zij vandaar komt, waar hij/zij woont, of hij/zij werkt en zo ja wat voor werk hij/zij doet en waar; vraag ook naar zijn/haar vrije tijdsbesteding.
D- Entrevista a la persona elegida
( interview je gekozen persoon)
C- Juego. ¿ Quién soy ?
( spelletje ) : Wie ben ik?
Een medecursist kiest een bekende persoon en de rest moet door middel van vragen stellen raden wie de persoon in kwestie is.
U1L2A3.1 ¿Cuál es la profesión? Wat is jouw beroep?
El hospital
La escuela
El garaje
La fábrica
La oficina
El bar
La granja
La panadería
El supermercado
La tienda ( de souvenirs)
La farmacia
La comisaría
U1L2A3.2 ¿Cuál es la profesión? Wat is jouw beroep?
U1L2A3.3 ¿Cuál es la profesión? Wat is jouw beroep?
Maak een print screen van je resultaten van de opdracht hieronder en sla het op in je map in teams.
U1L2A3.4 ¿Cuál es la profesión? Wat is jouw beroep?
Maak een print screen van je resultaten van de opdracht hieronder en sla het op in je map in teams.
U1L2A3.5 ¿Cuál es la profesión? Wat is jouw beroep?
Maak een print screen van je resultaten van de opdracht hieronder en sla het op in je map in teams.
U1L2A3.6 ¿Cuál es la profesión? Wat is jouw beroep?
Maak een print screen van je resultaten van de opdracht hieronder en sla het op in je map in teams.
LAS PROFESIONES EN ESPAÑOL TIEMPO DE QUIZ
A dessarrollar
Vamos a conjugar. Es muy simple
Laten we vervoegen:
U1L2A4 Hagámoslo juntos.
Persoonlijke informatie op een informele manier
Maak nu je eigen spel met de informele manier
En español, existen tres terminaciones verbales : -ar, -er , -ir. Hay verbos regulares y verbos irregulares como en cada lengua. Aquí vamos a centrarnos en las conjugaciones de los verbos regulares en -ar-er -ir.
In het Spaans de werkwoorden eindigen op -ar-er of ir . Er zijn regelmatige werkwoorden en onregelmatige werkwoorden zoals in elke taal.
Hier gaan we alleen in op de vervoegingen van de regelmatige werkwoorden op -ar - er en - ir
U1L2A4 Hagámoslo juntos.
TRABAJAR ( werken)
YO trabajo
Tú trabajas
El/ella/usted trabaja
Nosostros/-as trabajamos
Vosostros/-as trabajáis
Ellos/ellas/ustedes trabajan
Alle regelmatige werkwoorden die op-ar eindigen worden vervoegd als in het schema.
De persoonlijke voornaamwoorden:
yo, tú, el, ella, enz worden niet altijd gebruikt bij de werkwoordsvorm.
Ze worden alleen gebruikt als je die persoon extra wilt benadrukken of om misverstanden te voorkomen. Bij de beleefdheidsvormen: usted/ustedes worden ze ALTIJD gebruikt.
¿ Dónde trabajan Montse y Rody?
Él es taxista y ella es camarera.
¿ Dónde trabaja usted?
( Yo) Trabajo en el colegio Da Vinci.
Hagámoslo juntos. Primero mira el video y analizalo.
TENER (=hebben)
Yo tengo
Tú tienes
Él, ella, usted tiene
Nosotros/ -as tenemos
Vosotros/ - as tenéis
Ellos, ellas, ustedes tienen.
Tener gebruik je ook om leeftijd uit te drukken:
*¿ cuántos años tienes? ( hoe oud ben je?)
Tengo 15 años. ( Ik ben 15 jaar)
Telwoorden 20 t/m30
20 veinte 26 veintiséis
21 veintiuno 27 veintisiete
22 veintidós 28 veintiocho
23 veintitrés 29 veintinueve
24 veinticuatro 30 treinta.
25 veinticinco
Alle regelmatige werkwoorden die op -ir eindigen, worden vervoegd als in het schema, bijvoorbeeld: escribir ( schrijven).
Vivir ( wonen/leven)
Yo vivo
Tú vives
Él, ella, usted vive
Nosostros/-as vivimos
Vosostros/ -as vivís
Ellos, ellas, ustedes viven
Tarea a entregar por escrito en la próxima clase.
Schriftelijk huiswerk in te leveren bij de volgende les.
U1L2A6. Escribe/ schrijfopdracht:
Deze schrijfopdracht gaat over het bedenken van een personage. Er wordt gevraagd om een beschrijving van het personage te geven, inclusief informatie zoals de naam, afkomst, woonplaats, leeftijd, werk/studie situatie en wat het personage in haar vrije tijd doet.
Bedenk wie zij/hij is,
hoe zij/hij heet,
waar zij/hij vandaar komt,
waar zij/hij woont,
hoe oud zij/hij is,
of zij/hij werkt en/of studeert ,
wat zij/hij in haar vrije tijd doet
Andere vragen dat jij al weet.
TIP: houd per les het woordenschat bij !
U1L2A7-Practiquemos/ laten wij oefenen :
Contesta las siguientes preguntas. Primero lee la informacion de abajo con las imagenes.
( geef antwoord aan de volgende vragen kijk naar de info beneden met de foto's)
1- ¿Es Manu mecánico?
2- ¿Quién trabaja en un garaje?
3- ¿Qué compramos en el mercado?
4- ¿Estudia Juana matemáticas?
5- ¿Dónde toma el sol la turista?
6- ¿Cuándo escucho la radio?
7- ¿Qué mira el niño?
8- ¿Quién practica béisbol?
9- ¿Cómo se llama el cocinero?
10-¿ Está Juana en casa?
¡ Hola! Me llamo Tere, soy mecánica, trabajo en un garaje.
¡ Buenas tardes ! Me llamo Juana, estudio las letras del abecedario.
El niño mira la televisión.
La chica practica el béisbol.
Por la noche, escucho la radio.
En el mercado compramos verdura y fruta.
La turista toma el sol en la playa
Manu trabaja en un restaurante, es cocinero.
Video van linguaenlinea Coming soon
Let op!
De ontkenning : no
In het Spaans maak je een zin ontkennend met het woordje NO.
"No" betekent: nee, niet of geen. Het staat altijd vóór het werkwoord.
No vivo en España . Ik woon niet in Spanje.
Ana no toma café . Ana drinkt geen koffie.
No me gustan las películas de terror. Ik vind horrorfilms niet leuk.
Camen no tiene hijos. Carmen heeft geen kinderen .
No trabajo el domingo. Ik werk niet op zondag.
Als je eerst "nee" zegt, krijgt je twee keer NO achter elkaar. Eerste No is "nee", de tweede is "niet" of "geen"
¿Sabes nadar? - (Weet je hoe je moet zwemmen?)
No, no sé nadar. (Nee, ik weet niet hoe ik moet zwemmen.)
¿ Vives en España? ( Woon je in Spanje?)
No, no vivo en España. ( Nee, ik woon niet in Spanje)
¿ Tienes hermanas? ( Heb je zusters? )
No, no tengo hermanas, tengo un hermano. ( Nee, ik heb geen zusters, ik heb een broer.)